Hoe lang lig ik hier nu al te dobberen?
Dobberen, daar zeg je wat. Ik heb een moeilijke jeugd gehad. Als klein dobbertje droomde ik van een carrière op zee. Heel lang ben ik aan het lijntje gehouden. Om de haverklap werd ik in het Eemskanaal gegooid, met zoet water, waar niets te beleven viel. Alleen maar kleine visjes die me steeds onder water trokken, waar ik geen hand voor ogen kon zien door de modder. Ik werd dan altijd met vis en al omhoog gehesen, aan een bamboestengel met een dunne draad eraan, en dat was geen pretje. Als die vis aan dat haakje bleef spartelen, was het net of ik in tweeën werd getrokken!
Niet alles was komkommertijd en kwelwater. Er zwom een snoek in het kanaal, waar ik best leuk contact mee had. Hij beet nooit, want hij was veel te slim om zich te laten vangen. Op een goeie dag dobberde ik weer eens in het kanaal, en toen kwam hij even buurten.
‘Dobberman,’ zei hij, ‘zo wordt het niks met jou. Die eeuwige strijd tussen mens en dier, daar moet je echt tussenuit. Kies voor jezelf!’
Ik vertelde hem van mijn toekomstdroom. ‘Wacht maar,’ zei hij, ‘dat regel ik wel even.’ Likkebaardend hapte hij in mijn aas. Hij rukte aan de hengel of zijn leven ervan afhing, en dat was natuurlijk ook zo. Hij werd zo wild dat de lijn knapte. Weg snoek, en ik erachteraan.
Na een heel eind zwemmen kwamen we in Delfzijl terecht. Een echte zeehaven! Er ging een wereld voor me open. Het was een komen en gaan van jachten, vissersboten, passagiersschepen, platbodems en weet ik wat nog meer. Ik voelde me als een vis in het water!
De snoek vond dat zoute water maar niks, dus hij bleef binnendijks, maar voordat we bij de sluis afscheid namen zorgde hij er nog wel voor dat ik me kon aanmelden bij een school vissen om te worden opgeleid tot joon. Dat was nog een hele studie, met een hoop theorie over drijfvermogen, geschiedenislessen over haringkaken, verkeersregels op zee, vangstquota, dat soort dingen. Droge kost voor een joon maar ik deed mijn uiterste best, want ik wilde zo snel mogelijk een echt vak leren.
Tijdens de praktijklessen leerde ik netwerken, eerst met staand want en later met gaand want zodat ik stage kon lopen op een vissersboot. Dat was waar ik altijd van had gedroomd: het zeegat uit! Eindelijk vrij!
Ik kwam terecht op een botter. ‘Het meest perfecte zeilende vissersschip,’ zei die schipper. Dat kon wel wezen, maar toch snapte ik iets niet: twee keer per dag viel de zee droog. Dat vond ik zoiets raars! Nergens meer water te bekennen! Wat moet een vissersboot nou op het droge?
Mijn medestagiairs liepen al wat langer mee, en van hen leerde ik dat het juist de bedoeling was om dan te netwerken. Dit was de Waddenzee, weet je. De vissers hadden het expres zo geregeld omdat dan de vissen makkelijk te vangen waren. Ze konden immers nergens heen. Lekker sportief, dacht ik, zo kan ik het ook! Weet je wat? Hij kan droogvallen met zijn platbodem!
Mijn stage was dus niet echt een succes, maar het tij keerde toen ik verkering kreeg met Belle. Mooie Belle… de mooiste belboei die op zee ronddreef. Ze had een stem als een klok, je kon haar van ver al horen. Zwoel op en neer deinend bescheen ze haar rondingen ’s nachts met een rood toplicht, maar ze kon niet met me mee naar de haven omdat ze aan de ketting was gelegd door haar vader. Ze noemde hem de Kardinaal, omdat hij eindeloze preken hield over ‘de zondige praktijken van havenlichtekooien’.
Gelukkig was Belle net zo verliefd op mij als ik op haar. Haar neef Pier had een duobaan op het havenhoofd, en daarnaast studeerde hij misthoorn met als bijvak vioolblok. ‘Ik zal hem eens bellen,’ zei ze, ‘er komt mist opzetten dus misschien kan hij met wat muziek de Kardinaal een beetje afleiden.’ Nou, dat hebben we geweten. Hij speelde een stuk eigen werk op motieven uit scheepssignalen. Bruggeseinen, uitwijkseinen, noodseinen, noem maar op, alles door elkaar. Het hele scheepvaartverkeer liep in het honderd. De KNRM heeft het nog nooit zo druk gehad. Aanvaringen, strandingen, mannen overboord, tjongejonge wat een puinhoop. Zodra de mist optrok, heb ik het uitgemaakt met Belle. En nu is ze met die brulboei uit Moddergat.
Pier werd overgeplaatst naar de Eemshaven waar hij zich verplicht liet omscholen tot windturbine, en ik heb een deel van zijn functie overgenomen. Sindsdien lig ik hier te dobberen, in het zicht van de haven. Ik vermaak me kostelijk, al kan ik geen kant op, alleen op en neer. Kwestie van met je tij meegaan. Als Uiterton ZZP (Zon Zee Prikken) kan ik mijn eigen werktijden bepalen. Ik doe op mijn ouwe dag mee aan een experiment: als drijvende digitale zeemansgids verwelkom ik alle schepen die binnenlopen of wens ze behouden vaart als ze uitvaren, ik vertel ze waar ze zijn en welke kant ze op moeten. Kijk, daar komt net een solozeiler terug van wereldreis. Schip ahoi! Is dit het Wad, zeg je? Ja hoor, dit is het helemaal!