De Kanaalrat

Batavia

*English

“Psst! Snif, snif.”
“Mmm?”
“Wakker worden! Vlug!”
“Nu niet, Snuitje. Ik heb hoofdpijn.”
“Wie is Snuitje? Kom op, je bent in gevaar!“
“Hoezo? Wat is er dan?”
“Je leven staat op het spel, dat is er! Kom op, geen tijd te verliezen!“

*

“Een kalme avond, commandeur.”
“Inderdaad, kapitein. Laat ons hopen en bidden dat het een goed voorteken is voor de lange reis die ons wacht.”
“O, ik weet zeker dat de Here met ons is. De goede dominee was daar zeer stellig in, in zijn preek van gisteravond.”
“Goed dan, ik vertrouw erop dat hij weet wat hij zegt. Ik ga nu wat slaap inhalen.”
“Goede nacht, commandeur. Stuurman, luister. Zo te zien is alles wel, maar het tij is sterk; bovendien zijn deze wateren berucht om de piraterij en smokkelarij. Ik wens dit gloednieuwe schip niet kwijt te raken, dus ik wil dat u mij roept zodra er iets verandert.”
“Met Gods hulp kunt u op mij rekenen, schipper. Goede nacht.”

*

De westelijke hemel brandt als de Oost-Indiëvaarder Batavia zich voor een lichte topskoelte uit door de getijdenstroming bij het eiland Wight beweegt. Enkele uren eerder werd een Engelse vissersboot gepraaid zonder teken van vijandigheid, dus er is geen opvarende die enig onheil vermoedt.
Op het koebrugdek is het echter een drukte van belang. Tussen hoog opgestapelde handelswaar trippelen tientallen kleine voetjes heen en weer terwijl piepstemmetjes druk door elkaar heen praten.

“Oké, allemaal luisteren!”
Staande op een vat brandewijn spreekt een van de ratten met een Engels accent tot de anderen. Sommigen wrijven de slaap nog uit hun ogen. De geanimeerde gesprekken vallen stil.
“Dit schip is in groot gevaar. Ik kom net van Stonehenge, een heilige plaats enkele mijlen landinwaarts, waar een vergadering van heilige mannen of druïden werd gehouden. Een van hen zei dat hij in de sterren een teken had gezien dat hij niet begreep. Ze hebben het verschijnsel zorgvuldig bestudeerd, en kwamen uiteindelijk tot een soort voorspelling, ik citeer, ‘dat de ratten het zinkende schip zullen verlaten’. Einde citaat.”
Nu gloeien de tientallen kleine oogjes pas echt op als even zoveel glimwormpjes, en ook het piepen begint weer. Dan vervolgt de spreker:
“Ik ben daar geboren en getogen, dus neem van mij aan dat die voorspellingen kloppen. Dus toen ik vernam dat dit schip in het Kanaal zeilde, wist ik dat ik actie moest ondernemen. Volg mij, verlaat dit verdoemde schip en zwem voor je leven. Vragen?”
“Ik kan niet zwemmen!” roept een klein stemmetje.
“O, ja, eh, nou… als je niet kunt zwemmen, of als je bang bent voor water, dan moet je je maar goed vasthouden aan iemand die wel kan zwemmen, of anders wachten op een advies van de druïden. Nog meer?”
De verbijsterde menigte zwijgt in alle talen, totdat achteraan iemand roept: “Wacht! Ik geloof dat ik een idee heb!”
“Laat horen!“
“Onder het galjoen hangt een touw dat nergens voor dient. Niet dat ik weet, tenminste. Als we dat nou eens doorknagen en meenemen, dan kunnen degenen die niet kunnen zwemmen zich eraan vasthouden!”
“Uitstekend idee! Kom op, luitjes, opschieten!”

Nauwelijks zichtbaar in de vallende duisternis, krioelt het galjoen van de Batavia van de ratten, die wegspringen voor opspattend boegwater terwijl ze uit alle macht proberen het in zee bungelende touw af te knagen, dat schijnbaar nergens toe dient maar eigenlijk gebruikt wordt als toiletpapier. Als het tenslotte nog maar aan een enkele vezel hangt, klauteren enkele ratten er omzichtig langs naar beneden, aangespoord door anderen om niet bang te zijn en zich vooral goed vast te houden.
“Oké!” roept de leider van de reddingsoperatie, “Daar gaat-ie dan!” Met een laatste beet snijden zijn scherpe tandjes het laatste draadje door, waarna een luid gepiep door de nacht snijdt en een stortvloed van ratten in de golven van het Kanaal stroomt.

Juist op dat moment ledigt de koksmaat een afvalemmer vanaf het halfdek van de Batavia. “Kijk!” wijst hij, “De ratten verlaten het, eh, zinkende schip!”
“Houd je mond, jij,” snauwt de kok hem toe, “met je praatjes! Help liever de kombuis schoon te maken, en vlug een beetje!”

*

“Zijn we er al?”
Een klein ratje klemt zich vast aan het touw dat iedere rimpel van het water volgt. Ieder aan een kant zwemmend, proberen zijn ouders het zoveel mogelijk recht te houden. “Stil… pff… zitten!” hijgt papa, die af en toe een slok zeewater binnen krijgt, “mama en ik laten je heus niet los!” Ze realiseren zich maar al te goed dat er geen weg terug is nu de Batavia in het duister van de nacht is verdwenen. Een zwak lichtje, heel ver vooruit en af en toe verduisterd door een golf, is hun enige hoop op redding.
“Wij zijn de ratten van het Kanaal,” scandeert een luide stem van achter, “zwemmen is voor ons heel normaal!”
Deze morele steun zorgt blijkbaar voor extra energie, want iedereen valt vervolgens enthousiast in. Precies in de maat plonzen hun pootjes gelijktijdig in het water, wat hun snelheid sterk doet toenemen. Het tij is gelukkig mee en het lichtje aan de horizon komt langzaam dichterbij. “Doorzwemmen!” roept de leider van de operatie, “Nog even, en ons is de victorie!”
“Kan mij de victorie schelen,” antwoordt iemand, “ik heb liever droge voeten!”
“Kijk uit!” roept weer een ander, waarop de hele groep wordt meegesleurd door de eerste brandingsgolf. In het voorbijgaan spoelt hij het kleine ratje van zijn veilige plaats, maar hij wordt meteen opgepikt door papa en mama.

Intussen is de volle maan opgekomen. Rillend van de kou en het water kruipen de ratten tegen elkaar aan op het kleine rotsachtige strandje waar ze zijn aangespoeld; tot tevredenheid van de reddingsoperatieleider hebben alle ratten de Kanaaloversteek overleefd.
“Oké, allemaal luisteren!” roept hij, “Zoals je ziet is het volle maan. De druïden zijn waarschijnlijk allemaal bij Stonehenge om dat te vieren. Een veiliger plek kan ik niet verzinnen dus stel ik voor dat we daar naartoe gaan.”
“Ik ben helemaal nat!” moppert iemand, “Mag ik alsjeblieft een warme handdoek?”
“Kom op nou!” antwoordt de operatieleider, “gewoon even lekker schudden! Een flinke wandeling zal je goed doen.” Hij gaat de groep voor de heuvels in, waar ze spoedig verdwijnen tussen de doornstruiken.

*

“Wat denkt u daarvan, meester?”
De oude druïde strijkt eens met zijn hand door zijn lange witte baard terwijl hij zijn ogen opslaat naar de grijnzende maan. Even blijft hij  staan, onbeweeglijk als een standbeeld. Zijn lippen bewegen zonder geluid terwijl hij op zijn vingers telt. “Merkwaardig…” mompelt hij, “Hoogst merkwaardig…”
Hij weet wanneer hij zijn meester niet moet storen in zijn magische berekeningen, dus trekt de leerling zich even terug bij een enorme staande steen die het licht van de nacht reflecteert. Andere druïden staan in groepjes bijeen, waarbij ze fluisterend het vreemde teken bespreken dat zowel geluk als ongeluk lijkt te voorspellen: het Zwaard van Orion is bijna twee keer zo lang als normaal doordat de Rode Planeet  erbij is gevoegd, maar aan de andere kant raakt de hoofdster van het sterrenbeeld Lier de horizon.

In afwachting van de les van zijn meester, haalt de leerling-druïde een fluit uit zijn gewaad tevoorschijn. Hij improviseert een wijsje, dat al snel zo betoverend mooi wordt dat hij ervan in trance raakt. Hij staat op, en begint te dansen, nog wat onwennig maar voor zijn doen toch elegant. Hier en daar kijkt iemand om, verbaasd maar toch geamuseerd; er worden kringetjes gevormd en rondedansjes gemaakt met zwierende gewaden.
De fluitspeler krijgt er steeds meer zin in. Zijn vingers dansen over het fragiele instrumentje, waarbij hij de melodie steeds rijker versiert met fraaie loopjes die zich als vuurwerk door de nacht slingeren. De dans van de druïden wordt ook steeds acrobatischer, met hoge sprongen wervelen ze als tornado’s rond de stoïcijns onbeweeglijke zuilen van het oude bouwwerk.

Inmiddels beweegt zich iets in het lange gras. Geen van de dansers heeft in de gaten hoe het krioelt van de kleine diertjes, die ook door de magie van de muziek bevangen lijken. Ze vormen kringen en slingers, waarbij ze een hoog piepgeluid voortbrengen dat gaandeweg steeds meer harmonieert met de fluit van de leerling-druïde die nu niet meer danst maar tegen de grootste staande steen leunt.
De volle maan slaat dit alles glunderend gaande, totdat zwarte flarden zich als klauwen naar zijn ronde gelaat uitstrekken. De wind ruist in het struikgewas, er komt regen naar beneden, maar de dans gaat maar door en wordt zelfs nog wilder. Vlagen loeien rond de stenen van Stonehenge, die als orgelpijpen het fluitspel en het rattengezang begeleiden. De wapperende gewaden van de druïden slaan aan rafels, hun baarden geselen hun gezichten.
Alleen de fluitspeler lijkt ongevoelig voor de ontketende elementen. Hij bespeelt zijn fluit nog maar met één hand, terwijl de andere met brede gebaren een ingewikkelde maat slaat. Zijn blikken tonen dat hij volledig in de muziek opgaat, maar verraden ook een geleidelijke metamorfose. Hij krijgt snorharen aan weerszij van een spitse neus, en zijn mond vertrekt tot een grijns die twee ongewoon lange snijtanden ontbloot. Al spelend en dirigerend kromt hij zijn rug, tot hij op de grond rondscharrelt en de leiding neemt in de rei van ratten en druïden. Hij voert ze aan in een optocht, die hen van Stonehenge wegleidt naar de kust.

*

De Engelse vissersboot heeft de grootste moeite om de haven te bereiken. Het lijkt wel of de ebstroom sterker is dan ooit, terwijl de almaar toenemende wind steeds uit een andere hoek komt. De kleine bemanning vecht met schoten en vallen, het helmhout kraakt. Zware buien jagen langs de hemel, waarbij ze af en toe een klein streepje maanlicht doorlaten maar verder is het aardedonker… totdat de schipper in de richting van waar de kust moet zijn een schijnsel ontwaart, waartegen zich gaandeweg de onheilspellende gedaante aftekent van een dier met een spitse snuit. Het moet een tientallen meters hoog schepsel zijn, dat zwaaiend met zijn voorpoten met grote passen door het woeste Kanaalwater waadt, recht op het in nood verkerende schip af.

De storm wordt heviger, het geloei in het tuig krijgt iets van gehuil, meerstemmig gehuil zelfs, dat bovendien een kakofonie van fluittonen begeleidt die als bliksemstralen door het ziedende zwerk snijden. Als aan hun dek genageld zien de schepelingen het monster naderen, het torent hoog boven hun nietige scheepje uit terwijl zich tegen het zwakke maanlicht het silhouet van de rattenkop van het wezen aftekent.
Een laatste, krijsende kreet galmt door het uitspansel als het schepsel zich met wijd open muil voorover werpt en de vissersboot met man en muis in het kolkende Kanaal meesleurt…

*

Als de storm de volgende ochtend is geluwd, worden verspreid langs verscheidene plekken aan de Kanaalkust tientallen witte gewaden gevonden.

*

Zegt het voort / Spread the word

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.