Druppietje gaat naar zee

zee

een waterig sprookje

*

Op een mooie zomerdag lag de Noordzee lekker lui aan het strand in de zon.
Hij begon al bijna in slaap te sukkelen, toen hij opeens een klein piepstemmetje hoorde: “Hehe! Pff, eindelijk! Ik dacht dat ik het nooit zou halen!”
Verbaasd keek de zee om zich heen. Daar kwam een druppeltje aangezwommen. En dat druppeltje leek als twee druppels water op een oude bekende!
“Daar heb je Druppietje! Dat is lang geleden, dat ik jou heb gezien!” sprak de zee met een langzame, galmende stem, “Waar heb je gezeten?”
“Joh, ik heb een reis gemaakt, ongelooflijk!” piepte Druppietje, “Wil je horen wat ik allemaal heb gezien en gedaan?”
Nu werd de zee nieuwsgierig. “Vertel, vertel!” sprak hij.
Het druppeltje spatte op een rots in de branding, en ging er eens goed voor zitten.
“Het begon op die eerste snikhete zomerdag, vorig jaar, weet je nog?”
Ja, dat wist de zee nog wel. Hij kreeg het nog warm als hij daaraan terugdacht.
“Het was zo heet, dat ik gewoon verdampte. Ik kon er niks aan doen. Ik was nog maar heel klein dus ik weet het niet helemaal precies meer, maar ik zweefde zomaar naar boven, recht op de zon af! Het werd heter en heter, en in de lucht werd het steeds drukker omdat er nog veel meer druppeltjes opstegen.”
“En toen?”
“Toen begon het te waaien, zodat alle druppeltjes bij elkaar werden geveegd. Ik kwam allemaal vriendjes en vriendinnetjes tegen, hele wolken! We dwarrelden alle kanten op, links, rechts, omhoog en naar beneden, ik werd er duizelig van. Maar toen zag ik land.”
“En welk land was dat?”
“Volgens mij was het Holland. Ik zag brede rivieren traag door oneindig laagland gaan dus dat kon niet missen.”
Dat moest de zee ook toegeven. Als het stormde maakte hij af en toe een uitstapje landinwaarts, daarom kende hij het Hollandse landschap wel. Druppietje ging verder:
“Er kwam dichte mist opzetten. Ik kroop dicht tegen mijn druppelvriendjes aan, want ik begon het een beetje koud te krijgen, maar daardoor werden we ook zwaarder en zakten we als een regenbui naar beneden. Ik viel en viel, steeds sneller en sneller, tot ik pardoes, plons in een sloot terecht kwam.”
“Joh! Heb je je bezeerd?”
“Nee hoor, maar het was echt niet lekker: ik viel in een vieze moddersloot vol kikkers. Wat maakten die beesten een herrie zeg! Volgens mij waren ze aan het vergaderen.”
“Waar hadden ze het dan over?”
“Over het milieu en het klimaat en zo, en dat het slootwater helemaal vervuild is. Dat komt, zeiden ze, doordat het water stil staat. Dan gaat het stinken.”
Dat vond de zee slim bedacht van die kikkers. Toen hij nog jong was had hij al geleerd dat het gezond is om tweemaal per dag flink te bewegen. Eb en vloed, heette dat, en het beviel hem uitstekend.
“Toen bedachten de kikkers een oplossing,” ging Druppietje verder, “we moeten meer water naar de zee dragen, zeiden ze.”
“En… waar slaat dat op, als ik vragen mag?” vroeg de zee.
“Eh, nou… dat snapte ik eerst ook niet, maar de zee was volgens die kikkers heel belangrijk voor de Kringloop van het Water. Als je goed voor die Kringloop zorgt, kun je dat vervuilde klimaat misschien een beetje schoner maken.”
Daar zit wat in, vond de zee. “Ik denk dat ik het begin te begrijpen…”
“Ze vonden het wel moeilijk om te bedenken hoe dat water dan bij de zee zou moeten komen. Toen zagen ze dat er een oude kruik in de sloot dreef. Mijn druppelvriendjes en ik schuilden daarin voor de regen, dus toen zeiden die kikkers tegen ons: willen jullie met zijn allen die kruik naar de zee brengen? Dan komt er vanzelf water bij de zee!”
Dat vond de zee een goed idee. “Kijk eens aan! Dat was vast een heel gedoe!”
“Zeker weten, het duurde zo verschrikkelijk lang! Dagen verstreken, weken, maanden. Alleen de wind blies de kruik hier- of daarheen, soms de goede kant op, dan weer terug, er kwam geen eind aan. Het werd herfst, daarna winter. De kruik zat muurvast in het ijs. En wat hadden we het koud! We verstijfden helemaal, we vroren aan elkaar vast tot één grote ijsklomp. En toen…”
Druppietje zweeg even, en kreeg een dromerige blik in zijn oogjes.
“Ja, en toen?’ vroeg de zee. Hij dacht even dat Druppietje van vermoeidheid in slaap viel, maar dat was niet zo. Druppietje bloosde, draaide een beetje ongemakkelijk heen en weer en stamelde: “Toen heb ik… Vlokje ontmoet.”
“Wie is Vlokje?”
“Mijn eh… sneeuwvlok-vriendinnetje…”
De zee lachte verrast: “Heb jij een vriendinnetje? Ach, wat lief! Kom kom, daar hoef je toch niet voor te schamen? Toe, vertel eens wat meer over haar!”
Druppietje vermande zich, en ging verder: “Er kwam een sneeuwbui aan, en toen kwam ze zomaar uit de lucht vallen, samen met een heleboel anderen. Ze viel precies door de opening van de kruik, en kwam boven op mij terecht.”
Daar schrok de zee toch wel even van. “Oei!” zei hij, “Deed dat zeer?”
“Nee hoor, helemaal niet,” zei Druppietje, “ze was heel zacht, en zo mooi, ze leek wel van kristal! En ze was zo lief… dag Slokje, zei ze, ik ben Vlokje!”
De zee schoot in de lach. “Hahaha! Slokje en Vlokje, dat klinkt echt alsof jullie bij elkaar horen!”
Druppietje lachte ook, maar ging toen weer serieus verder:
“Ik heb haar nooit verteld dat ik eigenlijk Druppietje heet. We hadden het zo fijn samen… ‘s nachts kroop ze dicht tegen me aan zodat ze aan me vastvroor, en overdag straalde ze in de zon… en dan zei ze dat ze zoveel van me hield, dat ze voor me smolt.”
“Ach, wat lief!” zei de zee, maar toen zag hij dat Druppietje een beetje treurig begon te kijken. “Wat is er, Druppietje?” vroeg hij.
“Ik vond haar ook lief, maar later kreeg ik in de gaten dat ze dat smelten letterlijk bedoelde.”
“Hoe bedoel je?”
“Nou… tegen het eind van de winter zaten we een keer ‘s morgens samen in de opening van de kruik naar de opkomende zon te kijken… ik had niet in de gaten dat het begon te dooien, en toen… toen ik opzij keek, was ze al bijna weg.”
Nu begreep de zee waarom Druppietje zo beteuterd keek. “Ach, wat erg!”
“Ze keek zo verdrietig… maar ik zal nooit vergeten wat ze als laatste tegen me zei.”
“Wat dan?”
“Dat ik water was, net als zij, en dat we allebei tot water zouden terugkeren. Ze heeft me geleerd te geloven in mijn eigen Drijvende Kracht. Dan kan ik mijn Kringloop volbrengen, wat er ook gebeurt.”
“Ze was heel wijs. Ze moet vast een engeltje zijn geweest.”
“Vast wel, ja… nou ja, niets meer aan te doen.”
“En hoe ging het verder met jou en je druppelvriendjes?” vroeg de zee.
“Aan het eind van de winter begon het ijs te kruien. Onze kruik werd door de schotsen alle kanten op gesleurd, totdat hij uiteindelijk barstte en zonk. Toen heb ik afscheid genomen van mijn druppelvriendjes en ben ik op eigen drijvende kracht verder gegaan.”
“Tjonge!” zei de zee bewonderend, “Dat is dapper van je!”
“Stroomversnellingen, watervallen, droogte, alles heb ik meegemaakt. Ik ben opgedronken, uitgespuugd, vervuild en weer gezuiverd, huizenhoog opgespat en heel diep gezonken, maar mijn liefde voor Vlokje heeft me overal doorheen gesleept. Zo ben ik uiteindelijk bij jou terug gekomen.”
“Wat een reis, helemaal uit die kikkersloot naar zee!”
“Het was de reis van mijn leven, maar ik heb het gehaald, dankzij de Drijvende Kracht van het water!”

*

Klik hier voor de oorspronkelijke versie van dit verhaal

3 thoughts on “Druppietje gaat naar zee

  1. Pingback: Peter leest en zingt / Reading and singing | Waar mijn pen ligt, ben ik thuis

  2. Pingback: Tegenstelling #635 – Melodyk

Zegt het voort / Spread the word

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.