De Snitser Poarte

Wie denkt dat de Vliegende Hollander tot het rijk der fabelen behoort, zal daar na het lezen van dit verhaal waarschijnlijk heel anders over denken…

*

Jachthaven Domp ligt al een week vol. Morgen begint de Sneekweek, en aangespoord door het uitgelezen weer zijn tientallen zeilers van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat koortsachtig bezig om hun jachten om te toveren tot ware racemonsters.

Niemand doet daar overigens geheimzinnig over. Met open vizier de strijd aangaan is eenieders devies, een strijd die pas is gestreden als het kielzog de finish passeert. Tussen de havenhoofden is het een komen en gaan van de meest uiteenlopende boten die in volledige wedstrijdtrim het water op- en afstuiven om de laatste fijne kneepjes toe te passen in het strakgespannen snarenspel van staand en lopend want.

Temidden van al dat nerveuze gekrioel in en om de haven ligt één jachtje al die tijd opvallend stil. Niet omdat er niemand aan boord is; in het Friese zonnetje ligt een jongeman ontspannen een boek te lezen zonder zich te storen aan de blikken van al dan niet in zeilkleding gestoken omstanders. Als iemand al een enkele keer durft op te merken: ”Moet je niet optuigen?”, schudt de zonderling bedaard het bezonnebrilde hoofd onder bijna onverstaanbaar gemompel: “Ik wacht wel tot het palaver.”

En nu is het dan eindelijk zover. Clubgebouw De Kajuit davert van de piratenmuziek, herhaaldelijk onderbroken door een heuse stadionspeaker die mededelingen doet waar niemand naar luistert. Glazen en kopjes rinkelen, banenkaarten gaan van hand tot hand, kinderen spelen piraatje en ouderen verwonderen zich glimlachend over kleurige actiefoto’s van planerend plastic.

En ook nu is één jongeman de onverstoorbaarheid zelve. In een hoek aan de terraszijde zit hij nog steeds zijn boek te lezen, zonder zich ook maar één moment te bekommeren om weerberichten, vijfminutenseinen, indringstarts of protestprocedures. Hij lacht vriendelijk als een mooie surfster – strak in pak – vraagt of ze even mag passeren, maar dan slaat hij een bladzijde om en begint doodgemoedereerd aan een nieuw hoofdstuk.

“Dames! En! Heren!” schalt de speaker opeens luider dan ooit, “Mág ik even uw aandacht?”
Het geroezemoes verstomt, en de ingeblikte stem vervolgt:
“Namens de Koninklijke Watersportvereniging Sneek heet ik u allen van harte welkom in De Kajuit, bij het geweldige evenement dat op het punt staat te beginnen. De weergoden zijn ons gunstig gezind, en als we Piet Paulusma mogen geloven zal dat de komende week zo blijven -…”
De speaker wordt overstemd door een oorverdovend gejuich. Dan vervolgt hij:
“Het programma begint zodadelijk op een ietwat andere manier dan u gewend bent. We gaan wedstrijdzeilen, dat wel, maar vanmiddag nog even niet om het hardst.
U gaat straks allen scheep naar Terherne, om precies te zijn naar jachthaven Wetterwille. Maar pas op: dat zal niet zonder slag of stoot gaan. Wij hebben een speciale gast bereid gevonden om met zijn boot te dienen als kaperschip in de Slag bij Terherne. Hij zal in het kanaaltje naar De Hoarne voor anker gaan, en ieder passerend jacht symbolisch tot zinken brengen -”
Deze keer is homerisch gelach zijn deel, maar de speaker heeft blijkbaar voor hetere vuren gestaan. Bijna even onverzettelijk als de jongen in de hoek – die door een enkeling al enigszins met argwaan werd bekeken – gaat hij verder:
“De slimmeriken onder u, en dat zijn er meer dan u denkt, hebben natuurlijk al bedacht dat het de bedoeling is zo weinig mogelijk ‘schade’ op te lopen.  Maar als u denkt om te varen via Jachthaven Sneekerhof, komt u bedrogen uit: die route is door ons op slinkse wijze afgesloten voor alle boten.
Derhalve: voor en achter! Wij zien elkaar weer in Terherne!”

Voor een lekker lopend westenwindje danst een bonte stoet spinnakers swingend de Trije Pollen op. Bij de Kruiswaters is de vloot al uitgerekt tot een lange sliert die gijpend voor de aanwakkerende bries en uit zijn roer lopend naar de Houkesloot stuift. Paviljoen Sneekermeer ziet zwart van de toeschouwers die op de eerste rang zitten als het weidse water de hi-tech boten reduceert tot stipjes.

De rode neus van de ‘Snitser Poarte’ duikt soepel door de deining, die toeneemt naarmate het jacht verder het meer op zeilt. Aan het roer zit Sytse. Hij is een ervaren zeiler en kent dit water als zijn broekzak. Maar toch, ondanks het ideale weer en de perfecte trim van zijn boot, vraagt hij zich diep van binnen af wat er nu anders is dan anders.
Ligt het aan hem, of zijn de golven korter dan normaal bij deze wind? Breken ze meer dan anders? Hij zit nog onder de hoge wal maar de ‘Snitser Poarte’ bokt en stampt alsof het schip zich wanhopig bewust is van een rietkraag aan lij, vol betonplaten. De helmstok rukt en duwt aan het roerblad, en het achterlijk van het grootzeil lijkt de wind niet te willen loslaten, het krult klapperend om in een poging zich krampachtig vast te houden aan een onzichtbare zekerheid.
Andere jachten lijken er geen last van te hebben. Sytse ziet ze een voor een op hem uitlopen. Achteruit wordt het Sneekermeer steeds leger, ook boten die niet aan de wedstrijd meedoen worden hoe langer hoe schaarser. Alleen een klein, onopvallend jachtje ligt nog achter hem, op dezelfde koers. De roerganger lijkt alleen, net als Sytse, maar hoewel het scheepje kleiner is dan het zijne loopt het zienderogen in onder het perfect staande torentuig.
Op een of andere manier voelt Sytse steeds meer de neiging naar de meeligger om te kijken. Het is of die hem wil praaien, iets wil vragen of ergens voor wil waarschuwen. Als hij roer geeft doet de ander hetzelfde; haalt hij de grootschoot aan, dan maakt de ander ook meer snelheid.
Opeens, een felle windvlaag, zomaar uit het niets. De ‘Snitser Poarte’ loopt nog net niet uit zijn roer, maar loeft wel zo ver op dat Sytse aan zijn helmstok moet hangen om op koers terug te komen.
Door de plotselinge verandering heeft hij even geen aandacht voor het andere jacht, en daardoor merkt hij niet dat het bijna planerend naderbij komt en bovenwinds voorbij gaat – althans zo lijkt het. De grootschoot wordt opgevierd, de snelheid neemt af… en een stem roept: “Schip ahoi!”
Sytse heeft het nog even druk met koers houden, maar kijkt dan opzij. De schipper van de andere boot staat enthousiast te zwaaien. Averij? Nee, zo te zien is alles in orde. Langzaam verlijert de boot, en wordt de stem duidelijker: “… il  … innen?”
Of ik wil winnen? Natuurlijk, denkt Sytse, en hij knikt heftig, blijkbaar tot de anders tevredenheid want die wenkt enthousiast om hem te volgen. Het kleine scheepje speert ervandoor, en zodra Sytse zijn schoten ook aanhaalt merkt hij hoe de ‘Snitser Poarte’ zijn vertrouwde, soepele gang weer terugheeft. Sterker nog, de snelheid neemt steeds verder toe. De helmstok werkt opnieuw zwaar, maar nu niet van loef- of lijgierigheid maar door de snelheid waarmee het jacht als herboren de achtervolging inzet op de rest van de vloot die al bijna wel in Terherne zal zijn…
Zelfs als Sytse denkt dat het niet harder meer kan, blijft de ‘Snitser Poarte’ accelereren. Het jacht is niet gebouwd om te planeren maar doet dat nu wel degelijk. Het gaat harder en harder, lijkt te willen gaan vliegen… en inderdaad, Sytse gelooft zijn ogen niet maar het andere jachtje verheft zich gracieus als een zwaan uit het water, gevolgd door de ‘Snitser Poarte’ die overigens perfect bestuurbaar blijft… met uiterste tegenwoordigheid van geest houdt Sytse koers, af en toe opkijkend langs de mast naar het grootzeil dat nu zo stabiel is als een vliegtuigvleugel.
Dan kijkt Sytse naar beneden. Als een reusachtige, extreem gedetailleerde waterkaart strekt het Sneekermeer zich uit, schitterend in het zonlicht en bespikkeld met zeiltjes. Voor de ingang naar De Hoarne is een ware opstopping ontstaan van deelnemers aan de Slag bij Terherne…

“Je moet opschieten,” hoort Sytse zijn leidsman in het andere jacht roepen, “anders loopt het in de gaten.”
“Wat?”
“Dat ik nog niet klaar lig,” antwoordt de ander bijna laconiek. Hij haalt een vervaarlijk uitziend verfpistool tevoorschijn, en voordat Sytse het doorheeft buigt het kleine jacht af en scheert het in een sierlijke duikvlucht naar de ingang van het kanaaltje…

“Hoe kan dat nou?” vraagt de ene binnenlopende schipper na de andere als ze de ‘Snitser Poarte’ al keurig afgemeerd zien liggen met de zeilen onder de huik, terwijl Sytse breed lachend op het terras aan een Beerenburger nipt en zich verkneukelt om de waterverfvlekken op de huid en in de zeilen van de andere jachten. “Tja,” legt hij tijdens de barbecue die avond desgevraagd uit, “niet de wind, maar je zeilen bepalen waar je heen vaart…”

1 thoughts on “De Snitser Poarte

Zegt het voort / Spread the word

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.